06-03-2022. Grind op de begraafplaats, hetzelfde geluid overal ter wereld. Het was een klein kerkhofje in Maasland. Aangrenzend speelden kinderen lawaaiig op een trampoline want leven hoort bij dood. Toen ik bij zijn graf kwam leek het wel te klein, zoveel bloemen lagen er nog op. Ik stond in het nog dunne zonnetje in de koude wind. Ik keek uit over een grasveldje met geitjes. Een groot man op een klein kerkhofje op een klein plekje links achteraan, bij de geitjes. Maar toch paste het bij hem. Gewoon, en jezelf zijn. En ach, de dood maakt immers klein.
In mijn hoofd klonk de telefoon, met zoals altijd zijn vrij mompelende klank als begroeting. Toen ik hem nog maar net kende zei ik daar wat van. Hij zei dat ik het er maar mee moest doen. Het was zijn manier.
Een aimabele kerel, ten voeten uit, met het automatische vermogen mensen voor zich te winnen. Gewoon om wie hij was, open en met die vreemde combinatie van vastberadenheid, doortastendheid en vriendelijkheid. Waar ik de emotie vaak boven liet komen bleef hij vaak cool. Ik was daar jaloers op. Hij vond mijn emotie prachtig.
Maar ik kon hem zeker ook boos krijgen, net als hij zei ik gewoon waar het op stond. Maar hij was een kerel die eens in een grote groep mensen zei: ‘Mensen, ik heb er een bloedhekel aan om de dag af te sluiten met ruzie. Ik vind dat niks, ik kan dan niet slapen.’ En ja hoor, áls ik hem dan een keer geïrriteerd had dan ging ’s avonds de telefoon. Met als begroeting dezelfde mompelende klank.
Hij overlegde vaak met me. Hij stond veel hoger in de organisatie waar we werkten maar hij vond het prettig met me te spiegelen. ‘Ik vind je altijd zo wijs,’ zei hij vaak, ‘net als ik denk dat ik je ingehaald heb ben je weer ver voor me uit.’
Natuurlijk vond ik dat belachelijke onzin. Met zijn zes jongere jaren was hij me op menig vlak ver de baas en zag ik hem als een mentor. Toen ik dan ook zei dat ik het een competitieve opmerking vond murmelde hij wat van ‘zal wel’ of zoiets.
Maar toen ik quasi-grappend zei waarom hij mij bij een reorganisatie ‘Team 3’ toedichtte en niet ‘Team 1,’ barstte hij in lachen uit, de mond wagenwijd open, want zo lachte hij. ‘Haha, zó had ik het nog niet bekeken!’ Hij vond dat wel competitief, maar weer niet die keer toen hij wou winnen tijdens een bedrijfsuitje golf en me tijdens mijn afslag even met zo’n stok op de schenen tikte.
Hij was ook de man die tegen me zei: ‘Het maakt niet uit welke rol je hier op papier vervult joh, als je maar de ruimte krijgt om de dingen erbij te doen die in je hoofd zitten en waar je energie van krijgt.’ Hij keek me dan heel doordringend aan. Hij was denk ik de enige manager in mijn leven die me erg goed begreep. Wie ik was. Maar hij wist dan ook veel van me.
Op vrijdag hadden we vaak even contact. Het was of bellen aan het eind van de middag of nog teksten met elkaar, tot soms bijna voor middernacht. ‘Ga toch slapen joh,’ tekstte hij dan uiteindelijk. Steevast.
Op de avond voor zijn dood belde hij me ook. Hij begon een gesprek dat bestond uit wat losse prietpraat van ons allebei. Hij voelde dat. Hij zei: ‘Ja, ik weet eigenlijk niet goed waarom ik je bel. Ik had het gevoel dat ik je nog even moest bellen.’
De volgende dag was hij zomaar dood, of bijna dood. Die laatste zin van hem galmde nog lang na in mijn hoofd. Het zat hem vooral in dat woordje ‘nog.’ Ik dacht daar later van alles van, maar besefte me ook dat dat geen zin had. Hij was weg, uit het leven weggerukt.
Maandagochtend na zijn dood schreef ik in tien minuten een gedichtje. Toen ik het teruglas moest ik er zelf om huilen. Ik plaatste dat gedichtje op social media en het ging viraal. Ik vond dat eerst vulgair omdat het via mijn account te lezen was, maar bedacht bijtijds dat het de boodschap over hém was die zo aansprak. Omdat steeds meer duidelijk was dat hij zo ontzettend veel mensen kende.
Gertjan. Hij stopte tachtig jaar energie in eenenvijftig jaar. Nooit meer die aanhef met ‘Mensen, …’ of zijn stopzinnetje ‘…op een gegeven moment…’ Niet meer ginnegappen om filmpjes die hij en ik maakten. Geen complimentjes meer over teksten die ik schreef en die hij heel soms aan zijn vrouw liet lezen. Niet meer die gezamenlijke verontwaardiging over het harde gedrag van sommige mensen. ‘Ik ken je niet eens zo heel lang, maar ik kan echt alleen met jou zo’n gesprek voeren. Bijzonder vind ik dat,’ zei hij dan. Om vervolgens te besluiten met: ‘Hé vriend, ik ga je weer spreken…’
Zoveel herinneringen.
Over het grindpad liep ik naar de uitgang van de begraafplaats. Ik schreef een laatste groet in het bezoekersboek. Ik wandelde door Maasland, langs de gracht en de Oude Kerk en langs zijn huis. Er heerste een vredige zondagse stilte. Het was of hij me nog even liet zien waar hij geleefd had. In mijn hoofd klonk die telefoon weer en ik voerde stiekem het gesprek met hem. Hij zei niks terug, maar ik wist dat hij er was.
Gertjan van de Ruit
19 december 1970 – 13 februari 2022