Hevig scholierend in een dependance van de grote scholengemeenschap proefden we de glorende vrijheid. Weg van de basisschool, waar juf zelfs bepaalde wanneer je naar welk toilet mocht en of je je kont mocht afvegen of niet. Maar we proefden meer. In de pauze togen we naar de friettent aan de overkant van de Ulgersmaweg.
Gedreven door Geert.
Geert had naast een door vlassig, rossig haar bedekte schedel een weelderige baard.
Oók rood.
Wij noemden hem ook gewoon in zijn bijzijn ‘Rooie Geert.’ Hij lachte dan breed, waardoor wij zicht hadden op een restauratieparadijs voor tandartsen.
Hij stond als een rots temidden van enkele rokerige friteuses in de caravan, die vervaarlijk wiebelde als hij van links naar rechts beende gedurende zijn gefrituur. Wij vonden het prachtig.
De friet lieten we echter links liggen, ervaringen rijker in zieke weekenden na het nuttigen van de fletse en houdingloze stengeltjes, als pubers in de patatwereld.
Maar de frikadellen waren meesterlijk. Rooie Geert was de beste frikadellenbakker van Groningen.
Hoewel hij er al jaren stond met zijn smikkelpaleis was voorraadbeheer niet een van zijn sterkste punten. Zéér regelmatig kwamen we in de pauze aan bij zijn nering waar we Geert half hangend uit de geopende caravan aantroffen, ons indringend en met een zeer bezweet hoofd aankijkend. Hij zei vervolgens:
‘Jongens, blij dat jullie er zijn. Kunnen jullie even naar Veronica om een doos frikadellen op te halen?’ Hij duwde ons daarbij een frommelig en vettig tientje in de handen waarop wij op weg gingen naar de verderop gelegen cafetaria om de doos te halen. De vraag werd in zwaar dialect gesteld, maar wij wisten wat hij bedoelde.
Bij terugkomst stonden er steevast twee bakjes klaar met een frikadel erin, bedolven onder een eruptie van mayonaise. Gratis. Wij wisten er wel raad mee. Thuis verbaasde mijn moeder zich erover hoe snel ik in omvang groeide.
‘s Middags zag je Geert over de Korreweg rijden op een fiets, die bij nadere inspectie een brommer bleek te zijn. Het was een oude Kreidler, het schakelen echter moe, waardoor je Geert te voet kon bijhouden als je een beetje conditie had.
Hij groette dan steevast, waarbij hij moest oppassen niet tegen de stoeprand te rijden, omdat de Kreidler tijdens het groeten nogal slingerde. Wij scandeerden zijn bijnaam hard bij zo’n ontmoeting.
Geert lag al decennia vredig in de catacomben van mijn geest te slapen toen hij deze week opeens ontwaakte. Mijn zoon schonk mij zíjn frikadel en schoof hem mij onder de neus op een bord. Hij kneep de mayofles bijna leeg.
En daar was Geert.
Ongetwijfeld was hij allang ergens tot as vergaan of lagen ergens nog wat botten te rusten. Wormen deden zich er tegoed aan. Die wormen werden achteloos meegegeten door koeien, toen ze grote plukken gras van maag tot maag lieten gaan. Restvlees van geslachte koeien kwam vervolgens weer in de frikadellen. Zo voltooide Rooie Geert zijn roeping denk ik. Maar erg smakelijk was het allemaal niet.
Na een hap van de frikadel zei ik dan ook:
‘Ik ben vol,’ en ik wilde het bord wegschuiven.
Maar de ogen van mijn zoontje werden groot van teleurstelling en zijn mond vertrok. Het was de laatste frikadel en hij schonk hem mij.
‘Geert, daar ga je,’ mompelde ik en dapper at ik door.
Ach, je bent wat je eet, zeggen ze.